Een federale rechter in de Verenigde Staten heeft oliemaatschappij BP donderdag beschuldigd van grove nalatigheid in de periode voorafgaand aan de explosie op het boorplatform Deepwater Horizon in de Golf van Mexico in april 2010.

De langverwachte uitspraak kan ertoe leiden dat het Britse olieconcern miljarden dollars extra moet betalen voor de grootste milieuramp in de geschiedenis van de VS.

Roekeloos

Volgens rechter Carl Barbier gedroeg BP zich roekeloos. De eigenaar van het platform, Transocean, en de leverancier van het cement waarmee de boorput gesloten moest worden, Halliburton, waren volgens Barbier nalatig.

De rechter oordeelde dat de oorzaak van de ramp voor 67 procent is toe te schrijven aan BP, voor 30 procent aan Transocean en voor 3 procent aan Halliburton. De schuldvraag was hèt juridische hangijzer in de afgelopen jaren.

Na de ramp, waardoor 11 platformmedewerkers omkwamen en miljoenen liters olie in zee stroomden, werden duizenden rechtszaken aangespannen tegen het trio.

Schikking

BP trof in 2012 een schikking met onder meer bewoners van de met olie besmeurde kustgebieden en vissers ter waarde van 9,2 miljard dollar (7,1 miljard euro). Daar kan nu nog eens een boete van 18 miljard dollar bovenop komen.

BP reserveerde 43 miljard dollar om kosten van de ramp te dekken waaronder 3,5 miljard dollar voor claims die buiten de schikking vielen. Het concern stelde eind juli bij de presentatie van de halfjaarcijfers nog dat er grote onzekerheid is over de hoogte van de uiteindelijke rekening.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl